Weetjes, die je makkelijk kunt leren!

Basisregels bij rekenen, voorbereiding op het rekenexamen

57 Handige weetjes bij het rekenen en rekenregels

REKENREGELS:


1. Halveren en verdubbelen bij keersommen: voorbeeld: 8 x 12 = 4 x 24 = 2 x 48 = 1 x  96

2. Breuk = teller gedeeld door noemer! Maak de breuken eerst gelijknamig (zelfde noemers)

3. Delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde van die breuk!
    Voorbeeld: ½ : ¼ = ½ x 4/1

4. Breuken, verhoudingen en deelsommen: wat je onder de deelstreep doet (keer of         gedeeld door), doe je boven de deelstreep ook!

5. Erbij en eraf met breuken: Alleen de tellers bij of van elkaar!

6. Erbij en eraf met breuken : eerst gelijknamig maken

7. Denk erom dat je geen appels met peren vergelijkt! Cm met cm, meters met meters liters met liters, euro’s met euro’s, eurocenten met eurocenten, enzovoort!

8. Maak een ‘plaatje’ voor jezelf als je ergens bij vast loopt. Denk aan een ‘tafelhulpje’, pizza’, oid.

9. Leer zoveel mogelijk alle tafels t/m 20 en punt 7 hierboven uit je hoofd. Parate kennis noemen we dat en je kunt er niet genoeg van hebben! Denk er niet over na, doe het gewoon en oefen met elkaar! Klinkt saai (en dat is het misschien ook wel), het gaat je wel helpen! Saaie dingen kunnen ook leuk gemaakt worden!

10. Zorg dat je alle basisregels die je kent voor jezelf opschrijft in de eerste vijf minuten van het examen! Bijvoorbeeld: 1 meter = 100cm; 1 ton = 1000 kg; 1 dm3 = 1 liter; van m/s naar km/u = x 3,6; volgorde van bewerken: ( ) x of : + of -; negatieve getallen: maak een getallenlijntje; min ; min = plus; plus min = min; enz...

11. Splitsen: 48 x 8 = 50 x 8 – 2 x 8 of (40 x 8) + (8 x 8) =

12. Splitsen: 64,64 : 8 = (64 : 8)+(0,64 : 8) = 8 + 0,08 = 8,08

13. Volgorde van bewerkingen: (..),Machten, Wortel,  x of : , + of –

14. In woorden: Hoe Moeten Wij Van Die Onvoldoendes Afkomen?


REKENEN; METEN EN MEETKUNDE

15. Km – hm – dam – m – dm – cm – mm. Zelfde voor inhouden: Kl-hl-dal-L-dl-cl-ml;
      1 byte = 1 byte; 1 KILO-byte = 1000 bytes; 1 MEGA-byte = 1000000 (1 miljoen) Bytes
      1 GIGA-bytes = 1000000000 (1 miljard) bytes. Dus stapjes van x1000
16. Kilo = 1000,  Hecto = 100, Deca = 10, Deci = 1/10e, Centi = 1/100ste ,Milli = 1/1000ste
17. Daarom: KILOmeter = 1000 meter, DECImeter = 0,1 meter, enzovoort..
18. KILOliter wordt heel weinig gebruikt, we gebruiken voor 1000 liter de maat M3, oftewel           Kubieke meter.
19. Oppervlakte: l x b
20. Inhoud: opp. x h
21. m2 : tweetje betekent stap van 100, vierkante!
22. m3 : drietje betekent stap van 1000, kubieke!
23. Oppervlaktes: cm2 (naar dm2 dus x100, het ‘tweetje’ staat voor ‘twee nullen’
24. Inhouden: cm3 (naar dm3 dus x1000, het ‘drietje’ staat voor ‘drie nullen’)
25. 1 dm3 = 1 liter; 1 m3 = 1000 liter; 1 liter = 1000ml; 1 cm3 = 1 ml = 1 cc
26. 1 m3 = 1000 liter
27. 1 dm3 = 1 liter
28. 1 dm3 = 1000 cm3
29. 1 kilo = 1000 gram
30. 1 are = 10 x 10 meter = 100 m2
31. 1 hectare = 100 x 100 meter = 10000 m2
32. 1 centi-are = 1/100ste are = 0,01 x 100 = 1 m2


REKENEN; Verhoudingen

33. Denk aan verhoudingstabellen bij sommen waar een relatie is tussen het één en het ander. Je herkent een relatie aan het woordje ‘per’. Denk bv aan: snelheid- (meters PER seconde) , schaal- , prijs/gewicht (€ PER kilo) sommen.
34. Procent betekent ‘per 100’, dus 1% is één van de 100, oftewel 1/100, of 0,01
35. 10% = 1/10 = 0,1
36. Procent toename = groeifactor. Bv. 21% btw erbij = x 1,21.
37. Procent afname = krimpfactor. Bv. 21 % btw eraf = : 1,2
38. M/s naar km/u : (getal m/s) keer 3,6
39. Km/u naar m/s : (getal km/u) gedeeld door 3,6
40. 50% = ½, 25% = ¼, 12 ½ % = 1/8,  6 ¼% = 1/16
41. Berekenen percentages: Deel / Geheel * 100% ;
42. Prijsstijging: Oud/nieuw * 100%
43. 1,7% van €200,-        =    0,017 * 200
44. Groei? 1,7% ; dan:          1,017 * 200 = groeifactor
45. Afname? 1,7% :               200 : 1,017 = krimpfactor
46. Verhoudingstabel: wat je onder de streep doet, doe je boven ook! (Alleen keer en                 delen!)
47. ½ x 4/2 = 1


TIJD REKENEN:

48. 1 minuut heeft 60 seconden
49. 1 uur heeft 60 minuten
50. 1 uur heeft (dus) 60 x 60 = 3600 seconden.
51. Tijdnotatie: 1:10:23,5 = 1 uur, 10 minuten en 23,5 seconden
52. Tijdnotatie: 2,5 uur = 2 uur en 30 seconden
53. Tijdnotatie: 2,5 uur = 2 uur PLUS 0,5 uur (= ½ uur)
54. Tijdnotatie: Daarom: 2,1 uur = 2 uur PLUS 0,1 uur = 120 minuten PLUS (0,1 x 60)                 minuten =60 + ééntiende minuut = 120 + 6 minuten = 126 minuten
55. En Daarom dus ook: 0,2 minuten = 2/10 x 60, is namelijk 2/10e deel van een minuut!
56. Zelfde voor uren!
57. Seconden in honderdsten!